De verkeerde boeking...
Eindelijk waren we aangekomen. De zon ging al onder en we waren moe van de lange reis. Bij de bevestiging van de boeking hadden we gelezen dat de code 1313 was en dat de sleutel in een sleutelkastje bij de voordeur zat. Zo’n grijs metalen kastje met een draaischijfje erop, je ziet ze bij elke Airbnb, maar toch voelde dit anders. Een vreemd nummer ook, 1313.
Ik parkeerde de auto zo dicht mogelijk bij de voordeur van de Airbnb die we gehuurd hadden en begon zuchtend de tassen op de veranda te zetten. Franca liep alvast naar het sleutelkluisje, draaide de cijfers naar 1313 en haalde de sleutel eruit. Ze stak hem in het slot, draaide om en deed de deur open, om direct weer achteruit te stappen. Haar gezicht stond verbaasd en bezorgd.
‘Moet je nou eens kijken,’ zei ze, terwijl ze me met grote ogen aankeek.
‘Wat is er dan?’ vroeg ik, terwijl ik de laatste tas bij de deur neerzette.
‘Er klopt iets niet met dit huisje. Ik zie bijlen op tafel liggen… en in de hoek staat een groot geweer.’
Ik deed de deur verder open en keek ook naar binnen. Het was donker in het huisje; het weinige licht dat naar binnen viel, gaf de ruimte een sombere sfeer. De inrichting was karig en bijna volledig van donker hout gemaakt. De gordijnen stonden open en op het aanrecht zag ik een droogrek met omgekeerde borden erin.
Het rook muf binnen, alsof het huis al een tijd niet gelucht was, maar tegelijk hing er ook iets anders in de lucht: de geur van verbrand hout. Alsof de houtkachel nog maar kortgeleden had gebrand. Het was alsof er hier nog iemand was geweest, heel recent.
Verbaasd keek ik Franca aan. Ze greep mijn hand en samen liepen we naar binnen. Ik begon mijn rondje in de keuken en trok de koelkast open. Tot mijn verbazing stond hij vol met etenswaren, er was nauwelijks plek voor onze spullen. Alles zag er smoezelig uit. Ik draaide me om en zei: ‘Ik geloof niet dat ik hier wil blijven.’
‘Nee, ik ook niet. Ik word er bijna bang van.’
‘Ik denk dat ik even alles wil bekijken. Dan maken we foto’s die we later kunnen opsturen naar de verhuurder.’
‘Goed idee. Laten we het maar meteen doen, dan zijn we er snel vanaf.’
De woonkamer was net zo donker als de rest van het huisje. Op de bijlen na, die achteloos op tafel lagen, was de ruimte vrijwel leeg. Op de houten vloer lag hier en daar aarde en gras. We liepen naar de gang waar een trap naar boven ging. De treden kraakten luid onder onze voeten en waren bedekt met een dikke laag stof.
De eerste deur bovenaan de trap leidde naar de badkamer. Ouderwets, maar redelijk schoon en zonder persoonlijke spullen. De tweede deur opende naar een kleine slaapkamer met een eenpersoonsbed zonder beddengoed. Het gordijn was hier dichtgetrokken.
De laatste deur moest dan wel de master bedroom zijn. Toen we hem opendeden, piepten de scharnieren op een manier die kippenvel op onze armen bezorgde. Wat direct opviel, waren de talloze dode vliegen die verspreid door de kamer lagen. Het waren er niet tien, maar eerder honderden. Het raam had geen gordijn, maar rondom het kozijn zat dikke tape. Het leek alsof het raam volledig was dichtgeplakt.
In het midden van de kamer stond een bed. Opgemaakt, alsof het klaar was voor gasten. Franca liep naar voren, pakte het hoekje van het beddengoed en sloeg de lakens terug. Daaronder was het direct zichtbaar: dit waren geen schone, frisse lakens. Je zag vage afdrukken in de stof, verkleuringen, kreukels. Iemand had hier al geslapen.
Met een kreet van ontzetting sloeg Franca het laken terug over het matras en pakte mijn arm stevig vast.
We maakten snel foto’s en liepen terug naar beneden. Nu onze ogen gewend waren aan het duister, zagen we overal dode vliegen op de vloer liggen. De rillingen liepen over onze ruggen. We waren hier klaar.
Beneden aangekomen zagen we nog een deur die we eerder niet hadden opgemerkt. Ik kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en drukte de klink naar beneden. Tot mijn verbazing ging de deur moeiteloos open, alsof het slot net nog geolied was. Achter de deuropening zagen we een trap die naar een donkere kelder leidde. Er hingen geen lampen.
We hadden genoeg gezien.
We trokken de voordeur haastig dicht, gooiden in recordtempo de tassen weer in de auto en stapten in. De deuren vergrendelden we van binnenuit. Met een flinke dot gas reden we weg, terug door het bos, op zoek naar de grote weg.
Als we in de achteruitkijkspiegel hadden gekeken, hadden we hem gezien. Eén paar ogen. Bewegingsloos en ijskoud. Verstopt tussen de struiken.
We reden kilometers, weg van het huisje, het bos, de geur van muf hout en dode vliegen. Pas toen we bij een tankstation aan de rand van een stad aankwamen, begon de spanning langzaam uit onze lichamen weg te trekken.
Franca haalde koffie terwijl ik de auto parkeerde en op mijn telefoon keek. Mijn handen trilden nog een beetje. De adrenaline was nog niet weg. Ik opende de fotogalerij om de beelden van het huisje nog eens te bekijken, misschien om mezelf ervan te overtuigen dat het echt gebeurd was.
De eerste paar foto’s waren zoals ik me herinnerde: de bijlen op tafel, het geweer in de hoek, de smoezelige keuken. De master bedroom met de vliegen, het getapete raam, en het bed waar zichtbaar al in geslapen was.
Maar toen… bleef ik hangen op één beeld.
Een foto van de slaapkamer.
Er was iets vreemds aan.
Ik zoomde langzaam in. Op het raam. Nee… op de spiegel aan de muur, naast het bed. Ik had niet eens gemerkt dat die daar hing.
En toen zag ik het.
In de spiegel stond iemand.
Niet wij. Geen reflectie van Franca of mij.
Een figuur. Wazig, donker, met iets onduidelijks aan het gezicht, alsof het net niet scherp gesteld was.
Maar het ergste?
Hij keek recht in de lens.
Recht naar míj.
Mijn hart sloeg een slag over.
Ik keek weer. Probeerde te rationaliseren. Misschien een reflectie? Een schaduw? Een fout?
‘Wat kijk je?’ vroeg Franca toen ze terugkwam, koffie in beide handen.
Ik draaide het scherm naar haar toe.
Ze keek, kneep haar ogen samen.
‘Wie... is dat?’
Ik gaf geen antwoord. Want diep vanbinnen wist ik het al.
We waren ontsnapt. Maar wat er in dat huis zat, was misschien met ons meegegaan.