Magische Kerstavond...
Het was een ijzige, heldere middag vlak voor Kerstmis, en een groep kinderen die met hun ouders in een groot huis aan het bos vakantie vierden, trokken het besneeuwde bos in voor een beetje avontuur. Rick, Kim, Joost, Sara en kleine Tim, het zevenjarige broertje van Sara, waren hyper en vrolijk, op zoek naar iets spannends in de mooie, witte wereld om hen heen.
Al na een paar minuten zag Sara iets tussen de bomen. "Kijk daar eens” riep ze, wijzend naar een helder licht boven de boomtoppen uit. Nieuwsgierig baanden ze zich een weg door de sneeuw, takken aan de kant duwend. Rick en Joost voorop en Kim, Sara en Tim er achter. Joost had nog zat praatjes maar Tim vond het allemaal erg spannend en hield zijn mond. Ze stonden al snel voor een kleine kerststal, half verborgen in een open plek tussen de bomen. De stal was oud en bouwvallig, met daarbij houten figuren van Jozef, Maria en een slaperige baby Jezus, en een engeltje dat door de wind er wiebelend boven hing. Het leek alsof de stal al jaren in het bos stond, verlaten en vergeten. Maar er hing iets magisch in de lucht, alsof de tijd even stil had gestaan.
Ze staarden in stilte naar de stal, elk onder de indruk van de stille pracht. Maar toen vroeg Rick opeens: "Waar is Tim?” Iedereen keek geschrokken om zich heen en tuurde tussen de bomen. De jongens liepen om de stal heen maar Tim was nergens te bekennen. “Hij stond net nog naast me,” fluisterde Sara, terwijl paniek haar blik vulde.
"Misschien is hij een stukje verder het bos in gelopen,” zei Rick, al klonk zijn stem onzeker. Ze verspreidden zich om hem te zoeken, maar er waren nergens sporen van zijn kleine voetstapjes in de sneeuw te zien, terwijl die van hen zelf duidelijk afdrukten.
De kinderen bleven zoeken maar ze vonden Tim niet. Toen de schemering inviel, groeide hun onrust. Het bos leek steeds donkerder en kouder te worden, alsof het hen gevangenhield. Ze riepen Tims naam, steeds harder, maar kregen alleen de echo’s van hun eigen stemmen als antwoord.
Sara knielde op de plek waar Tim voor het laatst stond, radeloos. Maar terwijl ze naar de sneeuw staarde, hoorde ze plotseling iets. Het was geen voetstap of gekraak, maar een fluisterend geluid, ver weg en mysterieus, als een zacht gezang dat door het bos zweefde.
"Hoorde jullie dat ook?" vroeg ze zachtjes, en de anderen hielden hun adem in. Het geluid was er nog steeds, een zacht, hemels gezang dat leek te komen vanaf de kerststal.
"Misschien komt het uit de stal,” zei Kim voorzichtig. Met hun hart in hun keel liepen ze terug naar de stal, waar iets vreemds hen opwachtte. Het leek alsof de figuren levendiger waren geworden; Jozef en Maria leken hen aan te kijken, en de ogen van het kindje Jezus straalden in het zachte licht.
En toen zagen ze het: naast de stal stond een klein, onbekend kind dat hen vriendelijk aankeek. Het had een mooie glimlach en stak zijn hand naar hen uit, alsof het hen ergens naartoe wilde leiden. Zonder te aarzelen volgden ze, alsof ze werden geleid door iets dat groter was dan hun eigen angst.
Het kind liep langzaam voor hen uit door het bos, dat in de vallende duisternis steeds stiller was geworden. Na een tijdje kwamen ze bij een grote, open plek, waar de maan het sneeuwtapijt deed glinsteren. En daar, midden op de open plek, zat Tim, gehurkt en wachtend, alsof hij wist dat ze naar hem toe zouden komen.
"Sara!" riep hij, opgelucht, en hij rende haar tegemoet. Sara vloog hem om de hals en klemde zich aan hem vast, blij dat hij ongedeerd was. De tranen biggelde over de wangen van de kinderen.
"Waar was je nou?” vroeg Rick, zijn ogen groot van verbazing.
“Ik weet het niet, echt niet,” antwoordde Tim met een dromerige blik. “Ik zag zo iets moois, iets met heel veel licht. En toen… was ik opeens hier.”
Ze keken om zich heen, maar het kind dat hen had geleid, was weg. Ook de stal was nergens meer te zien, alsof alles wat ze hadden meegemaakt een droom was geweest.
Met een mysterieus en bijna betoverd gevoel liepen ze terug naar het dorp. Hun ouders stonden hen daar bezorgd op te wachten, en de kinderen lieten zich opgelucht omhelzen. Nadat ze binnen waren en aan de warme chocolademelk met slagroom zaten vertelden de kinderen hun verhaal maar niemand kon hun verhaal echt geloven. Maar die avond, toen de kinderen eindelijk in bed lagen, staarden ze nog lang naar het donkere raam. Want ergens daar buiten, verborgen in het bos, wisten ze dat er iets moois en sprookjesachtig wachtte, iets dat ze nooit meer zouden vergeten.
En ieder jaar, op kerstavond, voelden ze diezelfde warmte, een herinnering aan een stille nacht waarin het bos hen uiteindelijk veilig had teruggebracht.